De moordenaar
Zo verdorven, ik zag haar staan,
haar lange haren omlijsten haar gezicht,
haar lange jas om haar schouders,
haar smalle schouders.
De dood scheen uit haar ogen,
alsof ze zelf bestond uit niets.
Oh moordenaar, ben jij het weer?
Moet ik je weer negeren,
of een blokje omlopen, voor jou?
Moet ik je weer leren kennen,
oh moordenaar?
Ze zei me iets, maar onverstaanbaar,
haar woorden verschenen op het glas voor haar gezicht,
het rode licht, het bloed aan de muren,
gebroken harten,
door haar handen verpulvert, samengeknepen.
Haar grote ogen.
Oh moordenaar,
onzichtbaar ik.