Elke avond klokslag twaalf
stapt hij binnen in de kroeg.
Nooit eens later, geen minuutje,
precies op tijd, ook nooit te vroeg.
De barman tapt zijn eerste biertje,
twee minuten over heel.
De tweede volgt na drie minuten,
het blonde vocht streelt zacht zijn keel.
En zo'n twaalf biertjes later,
houdt de man het voor gezien.
Niet na elf, niet na negen
en ook zeker niet niet na tien.
De barman kijkt op zijn horloge,
denkt,'hij heeft het weer gered',
Een half uur is er verstreken,
de man grijpt naar zijn jas en pet.
Woorden worden niet gesproken,
afgerekend wordt er niet.
Dan verdwijnt hij in het duister
alleen de barman die het ziet.
Deze spoelt de laatste glazen,
een lege fles gaat in de krat.
Daarna kerft hij twaalf streepjes
op een bijna volle lat.