Ze droomde over de lucht
Waarin ze dagen en nachten zweefde.
Waar ze verlangend naar de maan vloog.
In een wereld waar de leugens niet meer leefde.
Ze droomde over de rivieren
Waarin haar zonden werden weg gewassen.
Waar ze verlangend naar het einde dreef
Zonder op te hoeven passen.
Ze hoopte op de dag
Dat al haar pijn stopte en verdween.
Waar alle littekens vervaagden
Maar daar stond ze moederloos alleen.
Het meswerk verging tot in het duister.
Haar heden vervaagde in het niet.
De kwellingen kwamen van binnen.
Op haar jonge dag, sterft ze aan verdriet.