NOG ÉÉN KEER
ontroerend is het aanzicht
van mijn enige god
als hij zijn pen
weer ter hand neemt
en zijn woord
de vergeten grenzen
van de geest
een innige kus aanbiedt
voor dood versleten
was elke gedachte
in verdrongen verleden opgegaan
in dromen verscheen hij nog,
't verloren verlangen, af en toe
als een wolk voor de zon
die me blijven verblinden zou
maar het tij leek gekeerd
als een dubbeltje op zijn kant
dat dansend de vrees
voor het leven tegemoet kwam
en de terreur van het geloof
in de onfeilbare ik
die mijn god in mij boetseert
zalven zal in de geboorte
van de ochtend die aanbreekt
nog één keer, en daarna nooit meer