Zoete geuren en sidderend verlangen,
kerktorens staan weer machtig, hun hart verbrand,
liggend als het kind spelend met gebroken glas, dadelijk vervangen
de hoop op je ondergang ligt in mijn hand.
Met een blik naar de schaduw en een lichaam van angst,
daalt de passie van vertwijfeling neer op de jongeman,
een visser zonder ooit een vangst,
die spreekt over leugens, niemand die ze snappen kan.
Vogels fluiten hun laatste serenade
en ik ontwaak eindelijk, goddelijk en verlaten
de nacht maakt zich klaar om te heersen, de duistere schoonheid
In haar afstandelijke gratie, vol van spijt...
Het einde nabij... waar hij begon, is nooit geweten,
nu beseffen we pas wat angst is, als we voor eeuwig beven...