Je kon me altijd troosten,
hoe groot het verdriet ook was.
Je kon me altijd aan het lachen brengen.
Je was de sterke rots
waar ik altijd op kon vertrouwen.
Je gaf echt om me
(dat moét wel).
Je was familie.
Een eeuwige band,
toch?
Ik dacht dat je me altijd kon troosten,
maar je deed het niet.
Ik dacht dat je me altijd kon doen lachen;
maar het was enkel maar gemanipuleer
en ik kan er nu enkel nog om huilen.
Ik dacht dat je mijn rots was;
maar de rots brokkelde af
en was niet langer betrouwbaar.
Ik dacht dat je om me gaf,
maar het kan je allemaal niet schelen.
Ik dacht dat je familie was
(op papier misschien nog wel),
maar zo voelt het niet meer.
Grappig dat ik nu pas inzie
hoe je echt bent;
nu je weg bent.