Ik zag de woede niet in jou ogen,
toen je binnenkwam die keer,
je was altijd lief en aardig,
maar op dat moment niet meer.
Steeds vaker kwam je zo terug,
woedend en alleen,
je boze woorden en daden,
ik kon er niet meer omheen.
Je schreeuwde duizend woorden,
je doorboorde mijn ziel,
ik zag een kant van jou,
een kant die me niet beviel.
Ik dacht het valt wel mee,
morgen is alles voorbij,
maar je uitte telkens je woede,
elke dag weer op mij.
En toen ja die ene keer,
je smeed de deur hard dicht,
stampend kwam je boven,
met de woede op jou gezicht.
Woorden waren niet meer genoeg,
je wist niet wat gedaan,
en toen ben je uit je woede,
mij zomaar gaan slaan.
Ik heb het nooit begrepen,
de reden waarom je dat deed,
en dat je daarmee door bleef gaan,
tot de dag dat je overleed.
Ook heb ik nooit gesnapt,
dat ik dat heb geaccepteerd,
een nare herinnering,
waarvan ik heb geleerd.
Jouw woede, jou verdriet,
mijn angst en mijn pijn,
nee na die ene dag,
zou mijn leven anders zijn.