mijn eerste grote liefde
in de poëzie
was Willem Kloos
ik had een postkaart
met zijn hoofd
wazig en melancholiek
boven mijn bed geprikt
en fluisterde elke avond
zijn verzen
tot ik sliep
en ja
ik voelde mij een onbegrepen God
alleen had ik niet
zo'n pokdalig gezicht
en eigenlijk
had ik in het geheim
Elvis Presley
lief
ik was hopeloos gesplitst
een wereldvreemde aristocraat
voerde gedurig strijd
met een vetgekuifde nozem
ik weende om rozen in den knop gebroken
en hamerde Jailhouse rock
sprak een soort verwaten
fin de siècle Nederlands
maar mijn Engels
stonk naar Memphis Tenessee
wanna be your teddy bear
ik had ook twee soorten liefjes
die met wie ik over dichtkunst rumineerde
altijd depressief en chic
en die met wie ik oefende
in rock and roll
altijd monter en sportief
enfin
ik ben er nooit uitgeraakt
vandaag de dag
valt mij nog de keuze zwaar
tussen Lucebert en Andre Hazes
Marianne Weber en Vasalis
dubbelhartig en gespleten
ga ik door het leven
de fijnproever
die na de bourgogne
nog gauw salamiworstjes vreet
met een kratje Heineken
voor de sport
en de bescheurkalender
op de plee
met gedichtjes
soms ingehouden
dan weer
vol knipperlichtjes
ben ik tegelijk
distingué
en van zeer grove
snee