Je kijkt me ijskoud aan,
je gezicht staat strak van woede.
Je stem trilt van alle ingehouden emotie.
Je schiet woorden naar me toe als pijlen.
De wonden die ze veroorzaken kan je niet zien,
maar diep vanbinnen bloed ik.
Je woorden komen steeds sneller en sneller,
ik kan me niet verstoppen voor de pijn.
Je blik verandert
en je ogen lijken nu vuur te schieten.
Een vlam die mijn hart verkoolt.
Ik kijk je stilzwijgend aan,
vragend en wanhopig.
Maar het schijnt je niet te deren.
Je beschuldigingen en verwijten,
snijden als messen door me heen.
Het verdriet en de pijn
worden ondraaglijk groot.
En toch kan ik niet huilen.
Net omdat ik weet,
dat het dàt is wat je wil.
Je hebt vroeger veel geleden,
verdriet is alles wat je kent.
En als je anderen niet ziet lijden,
door pijn die jíj veroorzaakt hebt,
lijk je niet te leven,
omdat dat niet het leven is zoals jij het kent.
Uiteindelijk raak je uitgeraasd.
Je stem krijgt een bittere klank
en in je ogen zie ik je verdriet.
We hoeven geen van beiden te huilen
of onder woorden te brengen hoe ons verdriet ons verteert.
Ook al zien en laten we geen enkele traan,
we weten maar al te goed
dat we beiden diep vanbinnen
al een zee bij elkaar hebben gehuild.
Uitgeput en gebroken,
door schuld en gemengde gevoelens verscheurd,
laat je je in de zetel neervallen.
Ik kijk je even doodstil aan
en zet een stap vooruit.
En na diep adem te hebben gehaald,
vertel ik je,
heel rustig,
wat ik nou écht van je vind.
Je verdriet heeft je bitter gemaakt
en je bent wantrouwig geworden.
Uit angst om nog een keer gekwetst te worden,
heb je van je hart een steen gemaakt.
Je duwt iedereen steeds van je weg,
laat de wereld nooit je gevoelens zien.
En voordat ik vertrek
en de deur voorgoed achter me sluit,
fluister ik zachtjes die langverwachte woorden:
"Ik verdoe mijn tijd niet langer
met ruziemaken
met iemand met een hart van steen."