Als een boom volkomen zijn, uit één stuk
een gerechte zijn en onbeschroomd en vroom.
Geen blad valt af in deze zoete droom
en groeien doet een palm juist onder druk.
Blijmoedig hang je aan het hemeljuk,
de wortels in de murmelende stroom.
En in jou wiegt de allereerste boom,
je murmelt mee, er heerst zowaar geluk.
Maar als de schellen van de ogen vallen,
en overal het groot verwelken grijnst,
dan sluit je ziel zich achter vestingwallen
en laat zich daar haar droefheid welgevallen,
terwijl zij stomp tot aan de morgen peinst.
Zij zal zo haastelijk tot niets versmallen.