Ik geloof nog steeds in de onmogelijkheid.
Dingen die niet zouden kunnen ervaar ik als realiteit.
Ik zie de dingen die niet zijn,
en dode vogels vliegen rond in het
afgestorven deel van mijn hoofd.
Soms durf ik zelfs te geloven in de liefde,
de grootste onmogelijkheid in mijn leven.
Heel af en toe durf ik te vertrouwen op de onzichtbaarheid,
en de ontastbaarheid, van de liefde.
De naaktheid waarin ik mijzelf soms waan
is ontoelaatbaar in mijn – onoverzichtelijk - leven.
Het ongeloof waarin ik mij dan wikkel is
als een bedekkend kleed van mij ziel.
Nooit zal ik me helemaal bloot kunnen
geven aan een persoon waar ik van houd.
Ik weet niet zeker of ik wel ooit van iemand kan ouden.
Ik hou van de mensen waar ik van hoor te houden,
maar of het echt houden van is…
Mijn geloof in de liefde sterft langzaam af.
Met het hoofd tussen mijn handen kom ik er achter
dat mijn zogenaamde geloof meer in de richting komt
van ongeloof. Ik hoop dat ik dat nooit meer hoef te beseffen.