De rivier
Ach, zei de rivier, welk nut heeft het nog?
Want ondanks alles weet ik toch
Dat ik stromen moeten zal
Altijd maar door hetzelfde dal
Steeds daal ik, klimmen kan ik niet
Ik ween stromend water in verdriet
Al zolang als ik ben, voed ik de zee
Maar zelf win ik daar nooit iets mee
Al dagen, jaren, eeuwen lang
Luister ik naar dezelfde vogelzang
En kijk ik naar dezelfde sterren
Bevecht ik hen die mijn stroom versperren
En als ik uit mijn oevers treed
En van de droge landen eet
Komen zij snel om dat te dwarsbomen
omdat ik volgens hun plannen moet stromen
ach, zei de rivier, ik waarschuw niet meer
ze zullen het leren, ooit een keer
dan zal ik weer vrij zijn en mogen vloeien
en met de stenen mogen stoeien
en wild door smalle loopjes bruisen
langs de groene weiden ruizen
en uitmonden in het blauwste meer
ze zullen het leren, ooit een keer
het woud
ach, zei het woud, welk nut heeft het nog?
Want ondanks alles weet ik toch
dat ik niet meer groeien zal
ik slink te snel, ik raak ten val.
Ik laat me niet stoppen door meren of bergen
Ik zal altijd dieren blijven herbergen
Maar er is één obstakel wat ik niet overwin
Ik probeer niet eens, het heeft geen zin
Al dagen, maanden, jaren, eeuwen
Laat ik de takken ’s winters ondersneeuwen
en in de lente jonge scheuten groeien
water langs de wortels vloeien
maar hoeveel bomen ik ook plant
ik blijf slinken aan de buitenkant
en als ik een boom op een dak laat vallen
komen ze weer om de sfeer te vergallen
met hun brommende beesten met scherpe tanden
en vuur om bomen plat de branden
om vervelende dieren uit te roeien
want ik moet wel volgens hun schema blijven groeien
ach, zei het woud, ik waarschuw niet meer
ze zullen het leren, ooit een keer
dan zal ik weer vrij zijn en aan mogen sterken
en hoef ik me niet meer te beperken
zodat prachtige planten tot bloei kunnen komen
en licht zal schijnen op mijn bomen
en ik zal beschermen tegen wind en weer
ze zullen het leren, ooit een keer