Fragment uit 'Geen eiland meer'
Maar God heeft geen object nodig om te zijn.
Hij is het licht dat bestraalt. / Hij
is het licht. / En al het bestaande
bestaat maar door de genade van door zijn
door zijn licht beschenen te worden.
Alles verwijst naar hem. / Vooral de zon*,
hij wijst ons de weg naar zijn eeuwig stralen. /
Hij is het zinnebeeld, het materiƫle beeld
van zijn eeuwig stralen. / De zon kent
geen dag of nacht.
Hij draagt zijn licht vanbuiten, zijn donkerte
is binnenin gesloten. / Het omgekeerde van
de aarde die haar licht binnenin gesloten
houdt. / En buitenaan beschenen door de
zon, periodiek.
Wij aanschouwen dit spel als van enige waarde. /
Omdat wij steeds ervaren. / En wij
haar durend licht niet meer zien, omdat het
verborgen is voor onze ogen. / En dat wij alleen
maar zien door de lichtspuwende bergen
die op haar oppervlakte staan.
Het licht zit in de hoogte en in de diepte. /
Licht is ons leven. / Maar brengt ons de
dood als wij het verbergen en het ontevreden,
in een eruptie, naar buiten knalt. / En haar
licht dat bruist en in rivieren van licht
langzaam stolt.
Dan nog brengt het licht leven. /
Gestold is het vruchtbaar. /
Wij kunnen het licht niet verbergen, want het
licht zijn taak, zijn functie, is zich te
manifesteren.
Het licht verborgen barst uit kraters en
zweren. / De puisten aan de oppervlakte
getuigen van het licht dat verborgen wordt. /
Het ingehouden leven. / Het licht is
het leven.
Wij zijn aards en als onze moeder dragen wij
het licht in ons. / Allen weten wij
vanbinnen dat wij eens als de zon waren. /
Stralend. /
Tot hij ontplofte!
* In mijn optie is de zon mannelijk, de aarde vrouwelijk.