Demonen van de nacht
En als eindelijk de avond valt,
Kun je ze al stilletjes horen,
Van verre hoor je hun gejank,
In hoge helse koren.
De maan is ook weer deze nacht,
Hoog boven de heuvels gekomen,
Laat de demonen weer leven,
Hebben al die tijd gewacht,
Alleen voor jou zoete dromen.
Met tederheid en moordlust in hun ogen,
Dringen ze binnen door hogen ramen,
Stil, met zorgvuldigheid en geduld,
Blijven ze als schaduwen hun plannen beramen.
Zij leven enkel,
Van droefheid, leed en pijn,
Komen daarom naar ons,
Omdat wij hun bronnen zijn.
Maar wie zich stevig verzet,
Ja zich verzet in zijn slaap,
Zal altijd zien dat hij wint,
En als ze dan toch aan ons komen,
Zijn hun het die schreeuwen van de pijn,
Want wij verjagen ze in onze dromen,
Zijn te sterk,
Is dat niet fijn?
Te sterk..........., gaap.