In duizendeneen levens VIII
Voor mij was je een leuke jongen,
Oprecht, eerlijk en sportief,
Ik was toen misschien wel veertien,
Maar ik vond je aardig, oprecht en lief.
Maar na een aantal maanden,
Een paar maanden van samen zijn,
Verdween daar toch maar weer,
Die mooie zonneschijn.
Ik had het moeten zien aan komen,
Alles was niet meer koek en ei,
Maar ik bleef van ons samen dromen,
Tot op een dag.............................
Je claimde mij.
Ik mocht nergens meer heen,
Zonder het eerst aan jou te vertellen,
Vaak was ik dan alleen,
Samen met de telefoon als jij weer een ging bellen.
En ook al zijn we nu niet meer samen,
En is het al twee/drie jaar geleden,
Ik heb dan toch maar weer,
Met je nieuwe meisje medelijden gekregen.
Zo als ik eerder vernoemde in een gedicht,
Ik noem jou nu een loverboy,
Ik kan geen ander word bedenken,
Heb jouw liever uit het zicht,
Zodat ik mijn aandacht hier kan schenken,
Aan een beteren en aan een lieve vriend,
Voor wie ik door vuur en vlam zal gaan,
Want die tijd die we drie jaar geleden delden,
Zal nu altijd in mijn verleden staan.
Fantasy