Fragment uit 'Geen eiland meer'.
Duizelingwekkend zacht. / Leven. /
Hard gemaakt door ons die naar eilanden zuchten.
De kloosters verluchten. De gevangenissen
beduchten. / De jammerklachten doen
stijgen.
De kreten doen krijsen van hen die gek geworden
zijn, omdat alles niet van hen alleen is. /
Dat hun paradijs moet worden gedeeld. /
Want, een paradijs dat niet gedeeld wordt is
geen paradijs.
Dàt paradijs wordt altijd belaagd, omdat het
niet van iedereen is. / Wie vlucht naar een
eiland en die gelukkig is, wordt rap overspoeld
door hen die 'het geluk' zoeken. / Maar,
het geluk laten vallen dat in hun handen ligt. /
Als een parel.
Als zij bedroeft zijn en hun hoofd in hun handen
leggen. / Een parel die zwaar weegt. Niet
draagbaar. / Waar moet het leven heen? /
Blijven zitten in hun bekken. / In het
heiligbeen, onder de magen!
Belet te stijgen, steeds botsend op het midden. /
Op de zon. / Wij denken dat ze weggaat en
ééns weg zal blijven. /
Zij komt altijd weer. / De eeuwen zeggen
ons dat.
Toch geloven wij de nacht niet die ons de
sterren bracht om niet te vergeten. /
Rustig,
in de donkerte is er licht. / Je hoeft niet
te fluiten. / Je hoeft niet te kelen. /
Je hoeft niet te snuiven als een hond om aan
de reuk te ruiken waar je thuis is.
Rustig,
Het leven is altijd hier. / Het leven is
altijd daar. / Rustig. / Geen angst,
we hoeven niemand in de nacht te kieperen,
want het leven straalt. /
Dag en nacht.
Onze verbeelding speelt ons parten, waar zij
mee lachten die al beter wisten. /
Er is geen angst vandoen. /
Het is niet waar! / Geloof het niet!
Het zijn alleen zij, die nog bang zijn in het
donker. / Omdat zij nog nooit het licht
zagen dat hen rustig maakt.