Onuitwisbaar, opgetekend verdriet, uitgeveegd
door mijn verwoede tranen, die blijven vechten
tegen de schampere lach van de eenzaamheid.
Geloof is onzin, geloof in God althans.
Ik geloof in tastbaarheid, zoals de regen,
geloof in liefde, al loop ik te vaak de verkeerde kant op.
Ik geloof, ontken dat niet, ik geloof in waarheid!
Onzekerheid vliegt rond, maar krijgt mij niet te pakken,
ik ben ongrijpbaar, onzichtbaar, hoop ik.
Soms vlieg ik rond, in de hoop dat ik neer zal storten,
maar altijd land ik zachtjes, voorzichtig
op een mooi bedje van mos.
De bomen lijken uiteen te wijken als ik vlieg,
ik vlieg in het denkbeeld van de illusie.
Toch, ik blijf geloven in de onmetelijkheid,
de onherroepelijkheid van mijn bestaan.
Ik geloof oneindig veel.
Ik weet maar al te goed, dat toen ik van de trap af sprong
dat ik in de eeuwige verdoemenis zou flikkeren,
en ik wist, dat niemand daar zou staan, om me op te vangen.
Ooit zei mijn vader tegen mij –ik, zo’n jaar of 6-,
“Ik vang je op, waar je ook bent, waar je ook valt.”
Mijn vader is mijn vader niet meer, maar verloor zichzelf
toen hij mij opving, verloor zichzelf in mijn moeders schoot.
Auteur: Nemesis | ||
Gecontroleerd door: michris | ||
Gepubliceerd op: 09 mei 2007 | ||
Thema's: |