Uit 'geen eiland meer'. Doorlopend gedicht (fragment).
De mens, hij eet brood en zijn kinderen
snoepen ijs(jes). / De bellen, onze pijpen,
doen hen dansen van de pret als de venter hen
driemaal daags in verzoeking brengt. /
Zijn hart breekt, toch voor de kinderen dan. /
Nee, de beurs valt niet op zijn kop, de ijsjes
worden uitgesteld.
Het verlangen dat keer op keer wordt getergd. /
De mens eet brood en ijsjes. / Geveld. /
Teneergeslagen, door de kinderen hun geweld
van toeters en bellen. / Geen hulp als
een wonder. / Hij krijgt het op zijn
donder, iedere keer zijn hart is verblijd tussen
de stiltes van de bellen.
Hoe wreed, hij is ook kind geweest dat dartel
sprong en zong en danste als 'het belletje'
klonk. /
Een hond gelijk die waterbekte. /
Wij doen dat! Wij worden rijk!
Verborgen als een echte god. / Openbaar
als wij gevierd moeten worden. /
Dansen naar onze pijpen, waterbekken als onze
belletjes klinken. / Wij hebben hen
opgeleid naar ons te kijken.
Zij zien ons toch niet. / De God waar zij
van spreken is ons voorbeeld. /
De pijl, de weg naar boven? Wij buigen hem
om naar onze tenen.
In ons? / Niet moeilijk te situeren, hij
zit in onze magen. / Als wij onze magen
vullen, kloppen onze harten. /
Alleen, de zorgen voor onze maag zijn slecht
voor het hart zijn ritme. / Dus, dansen
naar onze pijpen, het is een vreugde voor je
hart.
Onze kop nemen we onder onze arm, dan moeten
we hem niet meer dragen. / Dan moeten we niet
denken. / Zij gewicht is te zwaar, hij kijkt
altijd neer. / Naar hier. / Ter hoogte van
onze magen kent hij geen droefheid meer. /
Glimlachend dicht erbij.
Maar, hoe dans je nu met een lege kop in je zij? /
Geen nood, wij leggen hem even opzij. /
Dansen zonder kop, het geluk kan niet op. /
's Avonds doen wij hem blinken, wij blinken
hem op en zetten hem op het kastje naast
ons bed.
Geen nare dromen meer van overladen magen. /
's Morgens staat hij daar, blinkend
een kop te wezen. /
Joe-hoe, wij zijn er weer!