Het leven is één grote ramp,
Dit keer gebeurde het op kamp.
We zaten lekker bij het vuur,
(maar) er lag iemand op de luur.
Tussen de struiken in het bos,
Op een dikke laag van mos.
Ik was de enige die het zag,
Dat die persoon daar lag.
Rillingen kropen langst mijn rug omhoog,
Mijn mondt werd helemaal droog.
Toen de juf zag hoe keek,
Zei ze dat ik op een lijk leek.
Ik durfde niet te bewegen,
Was het iemand die zich wou wreken?
Die avond wou ik het vertellen,
Ik was allemaal vragen aan het stellen.
Was het misschien een moordenaar?
In ieders ogen was ik een leugenaar.
Want niemand die me geloven wou,
Het liet hen allemaal gewoon ijskou.
Maar toen op een avond bij het maal,
Kwam er een man hij was helemaal kaal.
De man was bedekt met bladeren,
Mijn bloedt stroomde als een gek door mijn aderen.
Het was de man die daar lag,
Toen die avond dat ik iets zag.
Hij had een pistool in de hand,
We moesten allemaal aan de kant.
Hij stapte op een monitor toe,
Hij was heel moe.
Toen die avond is het gebeurd,
Datgene dat de politie zo afkeurt.
Voor mijn ogen kwam het bloedt,
Waar de wereld zich voor hoedt.