Uit 'Geen eiland meer'
Niemand. Ach ja, een paar die vergeten waren
te dansen en die naar de woestijn werden
verdreven. / Bédelend met een rammelende
kroes, met enkele centen erin die zij nooit
verteerden, anders konden zij niet eens
rammelen. / En die paar anderen, die geen
god vonden in hun berg van goud.
Hij is er niet in te vinden, sul! / Je
moet er jezelf boven verheffen. /
Erin, zit hij niet. / Jij bent het die op
de top moeten zitten, anders verstik je. /
In goud is geen lucht.
Geen adem boven op de top, dwazerik! /
Och ja, hij luistert hèm, naar adem
happend. / Zichzelf wijsmakend dat
het dat niet was wat hij zocht.
Maar geen nood, hij geeft zijn goud aan hem
die niets heeft. / Maar eens de berg
gezien, eens de kiekens van het goud gesmaakt,
heeft hij de ander bekeert tot 'ons' geloof. /
En hij verkommert, en (is dit geen waanzin)
hij beweert de rijkdom gevonden te hebben.
Halleluja, verplicht ons brood te eten. /
Waar gaat hij het anders halen? / Van de
dauw niet, want zijn lichaam eet en van de
liefde leeft men niet lang zonder brood. /
Hij gaat dood. / Weggeschimmeld in een
hoek van oude kathedralen.
Boeddha die hem prijst. /
Allah die hem bekijft. /
Christus die zegt dat hij dààr God zal
vinden, en alles toegemeten krijgt wat hij
nodig heeft. /
Wie kan dat nu geloven?