De onzekerheid over je bestaan
leeft door in je ogen,
je handen die me vastgrijpen willen,
maar je armen die niet omhelzen willen.
De pracht, of is het een misplaatst masker,
schijnt, als de zon, die -vol moeite-
in je ogen is gepropt.
De nacht, die zich om jou heen sluit,
je laat denken dat er geen uitweg meer is.
En ik mis je, ja ik mis je ontzettend,
tot het diepst van mijn ziel is de wil
om je te omhelzen, dicht bij me te houden,
maar de zon die -nogsteeds- je ogen verbrand
houd me op afstand, ik wil wel, maar kan niet.
Ik mis de liefde, of was het toneelspel?
Ben je altijd een paspop geweest,
of zijn je handen nu net plastic geworden?
Ik ben van je gaan houden
met een onmetelijke liefde, tot in het oneindige.
En de bloemen die je in je tuin hebt staan
krijgen elke dag te drinken, trouw
verzorg jij je geraniums.
Waarom moet ik je missen?
Wat heb ik verkeerd gedaan?
Had ik je dan niet mogen omhelzen,
of had ik jou eenzaamheid, alleen moeten laten?
Had ik dan je handen niet vast mogen pakken
in de hoop dat ze niet weer
wegglijden zouden? Had ik dan niets mogen doen?