Openingsgedicht van 'Geen eiland meer...
Geen eiland kan mij bekoren. /
Geen klooster.
Geen enkel oord van afzondering. /
Het lied van de waterval aanhoren. /
Het geluid van de stilte.
De gelukkige eenzaamheid zonder meedelen. /
Alleen genieten?
Ik zou me schuldig weten. /
De volle wijsheid lokt me niet om alleen
te zijn. /
Het eiland.
Och, een vluchtheuvel als het eens teveel
wordt.
Het klooster in een zweem van heiligheid. /
Een hunker even verlost te zijn van het
lawaai van de wereld.
De krankzinnigheid lokt me niet,
het is een vlucht uit de werkelijkheid. /
Gevangenissen zijn er voor de dwazen en daar
hoor ik niet bij. /
Even parkeren in klinieken is niets voor mij. /
Verborgen voor de wereld, enkel als het moet. /
De stilte. /
Het lied van de bomen, niet het krijsen van
de levende doden. / Het zuchten van de
dwazen hun vrijheid verloren, het ziekelijk
verlangen van kijk naar mij!
Alleen met zijn twee is mijn hoogste dolen.
Maar niet alleen voor mij alleen. /
De vlucht uit de wereld bekoort mij niet. /
De vreugde van het levenslied.
Het geluid van de stilte. / Voor iedereen
te horen.