Zwart kleurt de nacht:
de zon maakt plaats voor de maan.
Het schemer daalt in,
De lucht kleurt zwart.
Hoog schijnt de volle maan door het woud.
Dit is het tij dat de wolf uit zijn schuilplaats sluipt.
Klimmend, omhoog op de rotsen.
Zittend op de rotsen met opgeheven kop,
Een huilende kreet die de volle maan begroet.
De maan is zijn vriend.
Zachtjes, struinend door het woud,
De jacht is geopend.
Zijn neus volgt een spoor,
Onontkoombaar is het lot van zijn nieuwe prooi.
De nacht is lang,
De maan dringt in kleine lichtstraaltjes,
Door in het donkere woud.
De wolf is nooit alleen,
Ieder heeft een eigen plaats.
Samen overleven,
Totdat de zon de maan verdringt,
En het zwart oplost tot vage mist.