Dromen over Aurélie.
I Roos in de duisternis.
Woorden. Veel woorden...
Sommigen te hol om ook maar iets te hebben,
van betekenis.
Anderen, venijnig en genadeloos,
·dringen mijn wereld –ooit zo mooi- binnen.
Vernederen en verminken wat mij dierbaar is.
Dwingen mij mijn val.
Doch, in hart des duister vond ik jou.
Ik die in jouw donkeren wereld vertoefde.
Wijl dorens als dolken mijn hart doorkliefden
en mij lieten zien wat de kleur des bloed is.
In jouw wereld vond ik jou.
Roos.
Soms zwart als je duisternis.
Soms rood als mijn bloed.
Jouw innerlijke schoonheid is hetgeen ik heb gezocht,
in allen tijden,
doch slechts nu heb gevonden.
Jij.
Mijn engel en mijn roos.
Jij liet mij opnieuw zien.
Alleen, waarom deed hetgeen ik zag
mijn hart huilen?
Wat ik zag...
Stervende roos. Langzaam verstrengelt,
door eigen doorns...
Ins hart des duister!
Ins hart van Aurélie...
II Zwarte tranen in de sneeuw.
Eénwording...
Twee ijskoude werelden die tesamen komen.
Grond als ijs en bevroren wind.
We leven bij elkaar,
doch in afstand te ver weg.
Ik zie je, wijl mijn wonden krijsen
van pijn en eenzaamheid.
Wijl sneeuw, met zijn schoonmakende witheid,
zowel leugen als waarheid bedekken, verdoezelen,...
loop jij van mij weg,
de weg naar nergens volgende...
Een weg bedolven door de sneeuw,
die zich onder je blote voeten bevind.
Slechts gekleed in een zwartkleedje ben jij.
’t Wappert in de ijswind die je naam schreeuwt.
Of ben ik het die schreeuw?
Zwarte kraaien volgen je.
Een traan rolt uit je ogen.
Een traan zo zwart als de duisternis...
Je huilt en ik draag een pak des schuld.
Schuld omdat ik je gaf wat jij niet meer wou.
Schuld omdat ik jou naar zelfvernietiging leid
door jou te tonen wat liefde is...
Aurélie,...
Waarvoor ren je weg?
III Nog steeds niet dood.
Tijd.
Ik leef in tijd die me niet meer toekomt.
Of me toch niet meer zou toekomen...
’t Is jou tijd
waarin ik leef.
Jij bent waarvoor ik leef...
Ooit zullen wij beiden
oceanen des tijd doorkruisen.
Ooit...
Maar nu...
Is er een eilandje voor ons.
Het heet ‘nu’.
Ben niet dood...
Hoor de klok tikken. Zachtjes...
Lijkt te willen spellen:
A-U-R-E-L-I-E.
Jij staat nu blootsvoets
op de afgrond des leven.
Ik rijk je mijn handschoen.
Koud zwart leder.
Neem hem vast
en ik toon je de goede weg...
Mijn zwarte engel...
’t Is niet jou beurt om te vallen.
’t Is tijd om je Roos te redden.
Vooraleer de Doorns haar doorklieven...
Aurélie, ’t is tijd om naar huis te gaan...
IV Bevroren nacht.
Nacht.
Duister, ijskoud...
Sneeuw die als gevallen engelen neerkomt.
Verkleumt en bevroren lig ik
op het bed dat tijd overleefde,
nu met zwarte lakens bedekt,
ten midden van de duistere kamer.
De zwarte dekens,
ze hebben zich rond mijn fragiele lichaam
genesteld.
Ik zie je.
Niet met ogen –die zien alleen nog donker-
maar met mijn hart –zo groot!-...
’t Is deze Nacht.
Nacht waarop je thuiskomt.
Kraaien die portiers bij de voordeur spelen.
Jij die je klam en ijskoud geworden kleedje
onder aan de trap achterlaat.
Hoor het getik
van je naakte voetjes op de trap.
Zie flitsen van je naakte lichaam,
tussen schaduwen des doods.
Uit den antieke kast des minne
haar jij een nieuw kleedje.
Met zijner hoede bekleed hij jou naakte huid.
En kousen –wit/zwart gestreept alsof wijsheid en kennis
met elkaar schaken-
komen over je koude voetjes...
’t Is een gevoel zo vreemd...
Jij die het oude bed betreed.
Mij uit de wurggreep van de zwarte lakens bevrijd.
Jij die je nu voor eeuwig bij mij vervoegt...
En wijl ik zachtjes door je haren aai,
fluister je: “De Nacht is bevroren.”
En ik antwoord met zachte stem: “Weet ik.
Welkom thuis, Aurélie...”
V Daglicht.
Licht.
Licht is onzer gids.
Hand in hand,
zweven wij over de golven van
de licht hemel...
Nooit willen onze naakte handen elkaar loslaten.
Doch...
Dan ontwaking uit onzer schone dromen...
Daglicht heeft ons gevonden...
Mijn gestreepte pak vindt mij.
Mijn das vindt zich een weg rond mijn nek.
Mijn handschoenen vind je aan mijn handen.
Maar haar vind ik niet...
Maar dan!
Dan is ze er!
Mijn Aurélie...
Haar jurk kreukloos rond haar lichaam.
Haar kousen die nu overlopen in haar laarzen.
Haar handen in zwarte handschoenen gestoken.
Handen die mij een rode roos opspelden...
Twee gehandschoende handen die elkaar vastklampen.
Twee in het zwart geklede gedaantes. Verbonden.
Twee zwarte harten die bij elkaar horen.
Twee geliefden die het daglicht inlopen...
-Soren-
(voor Aurélie)