Mijn moeder, mijn vader,
een lange zinken onderdak
dat is busstation van de stad
[ naam, voor velen, onuitspreekbaar]
en op het veld langs het station lopen
kippen rond in de kleistof,
een schaap op een graseiland
een vermagerde straathond met zijn jong
“kus je kinderen voor ons
duizend maal en vergeet niet
voor jouw broer, geef hem de wijn”
ik zie door het vieze raam
hun gebogen gestaltes kleiner worden
en die vermagerde hond als bezeten
met hondsdolheid probeert
het achterwiel van de bus te bijten
ja, het lijkt een gewoon verhaal
van geen afscheid kunnen nemen
maar dan verdwijnt mijn geboortestad
in groot verdriet
en in de benauwde bus
ik wist waarom
ben ik gaan emigreren
naar poëtische grond.