De zomer kan me gestolen worden,
al het groen gaat eens dood.
Mijn vader die zo vurig geloofd
dat God alles geschapen heeft.
De larf eet zich vol met blaadjes,
tot een rups des doods.
Begeerlijk vruchtvlees
roest tot op het bot,
het klokhuis rot weg
in stil verdort gras.
De zonnebrand van
veel te bruine mensen.
Het gevoel van op blote voeten
door het hete zand te lopen.
Het toegeven van fouten
is al gelijk een straf.
De zomer kan me gestolen worden,
alles word toch weer gedood,
door de God van m'n vader,
die God vermoord wat hij heeft gemaakt.