in de lente
ruik ik de lentelucht.
zo heerlijk fris.
in de zomer
hoor ik de insecten.
die zachtjes zoemen.
in de herfst
voel ik de wind?
die speelt met mijn haar.
in de winter
zie ik de sneeus.
zo wit als hij is.
in de seizoenen
ruik, hoor, voel en zie ik
alle prachtige dingen in de natuur.