Ik kan zingen over dingen die ik ken,
het riet, de zon, de Tenderly song
maar over de beschamende druppels
die jaloerse gedachten dauwen,
zwijg ik meer dan krampachtig
begin ik me stilaan zorgen te maken
over de flikkering en de glans
maar vooral de vonken die je slaat
als een oud Brabants paard
in tegenovergestelde richting
betast ik mondgesnoerd het duister,
stokt mijn dagelijks akkoord
hoe moet ik verder nog met dagen
als die achterdocht blijft gisten
naar dat jonggebakken brood