Bladeren vallen van de bomen,
De warmte, maakt plaats voor de kou,
De belevenis van mijn dromen,
Het is buiten erg donker en grauw.
Ik bewandel het slecht verlichte pad,
Niet wetend waar naar toe leidend,
Een nieuwe wereld waar ik zojuist intrad,
Prachtig, vredig maar toch dreigend.
Langzaam maar zeker bewandel ik mijn pad,
Een licht, van uit het niets valt op mij neer,
Ik loop... Ik val, in een eindeloos diep gat.
Gillend en met doodsangst, ga ik te keer.
Ik val steeds dieper, en zie geen einde.
Mijn val word onderbroken door een engel,
Ze trekt me strak aan haar zijde,
Ze heeft me zo verrast, dat ik verstrengel.
Ze vliegt omhoog, ik zie de rand van dit hol,
Ik zie de grond weer en de engel laat me los.
Ik voel me zo vaag terwijl ik over de grond rol,
Eenmaal gestopt sta ik voor het bos.