Het oude slagschip in de haven.
Daar in de haven.
Daar ligt het oude slagschip.
Nu verroest en dof geworden van het vuil.
Ooit blinkend staal.
De trots van een natie.
Genaamd naar een admiraal of een koning ofzo.
Gewapend met zijn acht 38 cm kanonnen.
Kon ermee vuur spugen erger dan onweer.
Was sterker dan de meest woeste zee.
Geen storm, hoe woest ook, kon de stalen zeereus verslaan.
Geen haai die sneller was dan het met vier stoomturbines aangedreven schip.
Geen vogel kon ontsnappen aan het vuren van de achtentwintig luchtdoelkanonnen.
En de mannen die brandden in vuur veroorzaakt door het donder van het slagschip.
Honderden zielen gevangen in de wrakstukken van de slachtoffers van het slagschip.
Het slagschip, de eenzame moordenaar op zee.
Nu nog slechts een hoop geroest ijzer.
Een laatste overblijfsel van een tijd die niet meer bestaat.
Zijn kanonnen reeds lang zonder munitie gevallen.
Straks komt de sloper.
Met staalbranders het slagschip van wapens en pantsers ontdoen.
Is dit de straf voor het slagschip, voor al zijn misdaden?