Met inéén gevouwen handen
en haar ogen roodomrand,
zit ze naast me in de auto,
naast haar ligt de ochtendkrant.
En zo rijd ik nu al weken,
dagelijks naar het ziekenhuis,
en ze tobt met haar gedachten,
want ze krijgt hem nooit meer thuis.
Straks leest zij de laatste nieuwtjes,
heel zorgvuldig uitgezocht,
onderwijl zijn handen strelend,
langs zijn wang loopt traag het vocht,
van zijn ingehouden tranen,
soms dan wordt het hem teveel,
maar ook hij wil niet steeds klagen,
een nieuwe dag, maar nog hoeveel.
Tjitske Buwalda