In duizendeneen levens... VII
Haar lichaam was zo teer,
Haar huid zo wit als sneeuw,
Alles deed bij haar zeer,
Maar ze was een klapstuk van de eeuw.
Een meisje vol lef en moed,
Een die niet wilde opgeven,
Kreeg een gigantische klap,
Zodat zij niet meer wilde leven.
In een dikke brief,
Kreeg zij te horen,
Dat haar geliefde op zee,
Eervol was gestroven.
Ze rende naar de kade,
En keek naar de woeste zee,
Wenste vurig dat ze daar zwom,
Wilde met haar geliefde mee.
Een paar dagen geleden,
Hier in Katwijk aan zee op het strand,
Zag ik hun liggen,
Twee geliefden hand in hand.