Ik passeer de grote poorten,
Het zicht word mij ontnomen.
De horizon met het oog onbereikbaar,
Maar de vrees is niet aan te ontkomen.
Een stem vraagt mij mijn boekwerk ,
Dat ik met trillende handen laat zien.
Heeft elke omgeslagen bladzijde,
Recht gedaan aan mijn Dhien? (arabisch voor godsdienst)
Mijn lichaam in zijn puurste vorm,
Zoals op de dag dat ik het leven ontving,
Staat daar zonder zijn bezittingen.
Met slechts mijn daden als haar bekleding.
Ver weg galmen kreten van angst,
De geur van brandend vlees.
Zijn gezant sluit de poorten,
Geen ander dan ik wanneer Hij mijn boek voorleest.
Angstig kijk in naar rechts,
Naar de andere kant van de balans.
Terwijl de zonden zich stapelen,
Besef ik de verspilling van mijn enige kans.
Ik werp een smekende blik,
Naar de richting van de stem.
Wijzend naar de grote vlammen zee zegt Hij;
Ik had elkeen gewaarschuwd voor hem.