Er was eens een meisje, heel ver weg,
In een mooi groot land, zonder uitweg.
Ze speelde er met alle dieren,
En ging samen met hun, haar huisje versieren.
Ballonnen aan het platfond, en slingers aan de muur,
Lampjes om het huis tot aan de schuur.
Op de tafel een grote taart met veel chocolade,
daar dansen ze omheen met een grote hitparade.
Voor de katten zijn er gebakken viskroketjes,
Die liggen op een grote schaal heel verzorgd en netjes.
Voor de vogels zijn er broodjes en nootjes,
En voor het meisje liggen er allemaal cadeautjes.
Met haar ogen heel groot, pakt zealles uit,
Het mooiste van alles vindt ze de zeepballen en blokfluit.
dan klopt er iemand op de deur,
Het meisje maakt open zonder gezeur.
Daar staat een wit konijn niet groot en niet klein,
Helemaal wit met de haartjes netjes en piekfijn.
Hij houdt een pakje in zijn pootjes boven zijn kopje,
In zijn bekje zit een touwtje met een envelopje.
Hij loopt naar binnen op twee pootjes,
Struikeld over de mat en walt in de bak met nootjes.
Iedereen lacht en wijst naar het diertje,
Want op zijn snuit zit een groot kauwgompapiertje.
Het meisje krijgt na veel gelach toch haar kartonnen pak,
Maakt het open en ziet een doorzichtige zak.
Erin zit een grote bal,
Met een zilvere kleur dat glinsterd als kristal.
De hele avond hebben ze daarmee gespeeld,
En iedereen had zijn tijd ermee gedeeld.
Laat in de nacht ligt het meisje in bed,
Aan hetdenken aan de leuke avond en de pret.
Over de bal met de mooie zilveren glitterkleur,
Die ze gekregen had van het konijn aan de deur.
Met een tevreden gevoel gaat ze slapen en dromen,
Over alle leuke dingen en nieuwe feestjes die nog gaan komen...