In de voortuin van gisteren huizen nog de herinneringen van de frisse wind die door het huis ging. Het zondagskind bemint de stormen al spint morgenrood de toekomst in. En zij die kwamen, waren vrij als een arend. Maar de vreugde van de kolibrie konden ze niet verdragen. De illusie dwaalt nog door dronkemansdromen. Laten we maar zingen liefste, tart de geesten met klaaggezang. Zij die zijn neergeslagen, rijzen wel weer op uit de ondergang.
Vlieg, vlieg, kolibrie en deel de nectarine . Uw mantel verbergt de grootste zonden, u vele omzwervingen in het sterven doodde de beer teveel. Veilig in zijn hol weggekropen zwijgen zelfs de vlinders in de schoot van zij die zichzelf krijgster noemt. Krijgt niet elk mens wat hem toekomt? Weg van de harem, waar de anarchie leeft van hem die geen oren heeft. Mag uw roep weergallen kolibrie, door de dalen van nostalgie. De avond zal spoedig komen, dan mag u gaan rusten in de omarming van Moeder natuur.
Amanda