Zij
Ik hou van jou, en jij
houd van haar.
Ik ben verliefd op jou
en jij op haar.
ik denk aan jou en jij
denkt aan haar.
Ik kan niet slapen door jou,
jij kan niet slapen door haar.
Mijn hart klopt sneller door jou
jou hart klopt sneller door haar.
Wat heeft zij wat ik niet?
Wat heeft zij jou te bieden
wat ik jou niet kan geven?
Dat is het enige wat ik van
jou wil weten!