Zelfs de schrijfveer weegt zwaar in mijn hand
de lucht die ik adem voelt hard
en inwendig dooft, stukje bij beetje het vuur.
Sloom worden, mijn bewegingen in de tijd
geen enkele traan die rolt, noch spijt
brengt de gewaarwording van de vrijheid.
De dagenraad verschijnt maar de nacht blijft
stevig verankerd in mijn hoofd.
Eeuwen glijden voorbij en doelloos kijk ik
naar een onbeduidend stofje op mijn veer
realiserend de witte leegte van het papier,
mijn verantwoording schrijf ik hier op neer.
Is er dan niemand die het weet
en doet men of men mij vergeet
of ziet men het toch en kijkt men neer
De kaars dooft op de tafel
de kracht ontbreekt de liefde dat ik droeg
draag ik mee uit dit opgelegd leven.
s' Morgens stonden beide paterklerken te kijken,
naar de dode kroniekschrijver, naar zijn pupiter
zijn leven als toen der tijd de wereld
vlak met een afgebakend einde
waar de duivel hen in misleide
voor het schrijven van de feiten.
"......ze schreven de roos....."