Ik vroeg jou om mij te strelen.
Om mijn naam in mijn oor zachtjes te fluisteren.
Ik hoopte met jou mijn leven te kunnen delen.
Om het licht te laten klaren in mijn dagen wat verduisteren.
Je liet mij dromen...
Alsof ik was betovert.
Je was naar mij toe gekomen...
en had mijn hart met je eerste blik al verovert.
Toen je zo voor mij stond....
Er was voor mij zoveel te zien.
Stralende ogen... en die glimlach op je mond.
Ik was verbijstert door jouw schoonheid.
Alsof ik gevangen zat aan de grond.
Al hopent dat ik van de betovering niet meer werd bevrijd.
Was ik door liefde verblind...
Maar toen ik je vroeg om mij te strelen.
Om mijn naam in mijn oor te fluisteren...
en om een leven met mij te delen.
Waarmee je licht zou laten verschijnen
in de dagen wat bij mij verduisteren.
Raakte je me slechts aan.
Terwijl je al mijn naam keihard en schreeuwend had gedaan.
Maar,toen je eenmaal mijn leven had afgenomen.
Dacht ik weer terug,
aan toen je voor de eerste keer voor mij deed staan.
En nu vind ik dat
zoals het donker de dromen laat ontwaken.
Zoals de ochtend de nacht weg laat gaan.
Was ook jij slechts een diepe droom wat nooit zal kunnen bestaan.