Als de engelen zwijgen in hun stil verdriet,
de slangenbezweerders hun slangen doden,
in een blinde woede gegroeid uit liefde.
Zou je dan bij me blijven, tot de feniksen bevroren zijn?
De bedelaars schreien, hun klaagzang wordt alom gehoord,
van de wenende oceaan tot de toendra vol toorn.
De toren staat te midden van ons.
Het prikkeldraad weerhoudt ons van ons doel.
Het vuur verslind ons van binnen.
Rook, as, een eenzaam hart blijft over.
De koning is in de toren gedood, de lakei zojuist gekroond.
Bestemd voor niets meer dan het brengen, en aannemen,
van het noodlot.