een diertje.
ik ken een heel klein raar diertje,
het is geen muis, geen rat, geen miertje.
het heeft een lief snuitje met een schattige mond.
hij leeft in het donker, onder de grond.
met zijn familie maakt ie een huis.
samen bouwen ze hun thuis.
met allemaal gangen onder de grond.
graven, graven het huisje rond.
gezellig de boel opknappen.
de vrouwen doen de ramen lappen.
de mannen graven de gangen af.
en dan, de vrouwen maken een feestmaal klaar.
de mannen kijken goed rond voor gevaar.
gezellig praten over dingen die ze hebben gezien.
en dan om kwart voor tien.
aan tafel allemaal!
een grote schaal word op tafel gezet.
zoveel dingen voor ons allemaal.
roepen ze door elkaar.
dit is nou echt een feestmaal.
tomaten, komkommers uien en sla.
en een broodje als extra.
soep, bloemkool en bonen.
zo kan het hoofdgerecht op komen.
een kindje roept mama ik ben zo moe.
je krijgt nog een toetje,
en dan snel naar bedje toe!
snel te tafel afruimen, even stofzuigen.
de kinderen naar bed.
een verhaaltje voorlezen.
dan naar hun eigen bedje sjezen.
want war zijn te toch moe.
en ze doen hun oogjes toe!