Die zomeravond
redde me van de donkerbruine geluiden van mijn hart,
diep in het lichaam ging de messcherpe pijn tekeer
van het kind
afgestoten door men bloedeigen lichaam,
maar toen de zon me streelde op
het natte verdriet in mijn gezicht,
voelde ik even, heel even de warmte,
zoals warm in liefde,
zoals warm in kijken naar men levende dochter
die onschuldig spelend haar mama vereerd,
nooit wetend dat ik innerlijk een leven heb gelaten,
daar waar diep in mijn buik de rozenbladeren vielen
en geen zon meer opkwam,
en als ze dan vraagt: mama waarom ben je toch zo moe vandaag, je hebt bijna niets gedaan,
dan word ik een schelp
en trek langs vage oevers in de troostende warmte van de zon,
om in het spiegelbeeld van het water
niks meer te zien,
niemand.