woede suist door me hoofd,
maar zoals ik al zo vaak heb beloofd,
zal ik deze wereld niet verlaten,
niet meer over me verleden praten.
blijf wel zitten in deze te diepe put,
in mijn eigen vertrouwde hut,
de moet niet meer om op te klimmen,
om opnieuw met me leven te beginnen.
klaar om te vertrekken,
iets wat mij een nieuw leven kan verstrekken,
de trein die opnieuw op me wacht,
die geeft me de nieuwe kracht.
misschien te vroeg gegaan,
maar in ieders geheugen zal ik blijven bestaan,
als de beschermengel van dit huis,
mijn eigen thuis.
voel niet meer de last,
die me telkens weer verrast,
van het vastklampen aan nutteloze objecten,
die me alleen maar meer verrekten.
dan die goddeloze dood,
mijn bloed vuurrood,
zoals de ogen van de duivel,
waarvoor ik niet meer huiver.
te vaak in zijn ogen gekeken,
nooit zijn blik ontweken,
altijd zoekende naar een bevrijding,
zonder een extra verstijving.
bibberend van de kou die door mijn lichaam suist,
weet ik dat de trein mijn pad kruist,
klaar staan om te springen,
kan me niet meer bedwingen.
gooi mezelf ervoor,
de trein rijd door,
naar zijn volgende stopplaats,
waar ik voor altijd mijn licht weerkaats.
rustig aan bewandel ik het pad naar de hel,
trek voor de laatste keer aan de bel,
bij diegene die ik lief heb,
voordat ik diegene neermep.
die mij al tijden dwarszit,
midden in de pit,
dacht ik eraan,
jij moest hier staan.
dan kon ik je me werkelijke gevoelens nog een keer tonen,
zodat je niet meer aan mijn haat kon ontkomen,
dit geld niet als levensles,
zie het meer als een soort stress.
te vroeg gegaan,
zonder stil te staan,
dat diegene die me mogen,
mijn tranen niet kunnen drogen.
daar is de trein,
klaar voor het laatste refrein,
wat ik zing in mijn hoofd,
waar het vuur nu eindelijk is gedoofd.
dood begraven en onder de grond,
weet ik wie er daar stond,
in de kerk en op het graf,
waar ik me in de kist begaf.
geen woorden meer over,
nu ben ik de dover,
van het vuur in mijn hoofd,
waar alles is verdoofd.
het einde komt in zicht,
alles zit dicht,
de kist zakt naar de bodem,
net zoals een totem.
sta ik boven de grond,
waar niemand mijn klanken verstond,
van de dood die in mijn ogen staat,
met veel moet en vastberaad.
spring ik voor de trein,
en zing ik nu voor het laatst mijn refrein,
dood door die klap,
en dat was zijn laatste stap.