Onwetend was ik toch een dierenvriend
Terwijl ik er helemaal niets voor deed
Waar heb ik dan die vriendschap aan verdiend
Die aandacht, dat elk dier aan mij besteedt
Was ik in een ander leven één van hen
Ruilde ik pels of pluim, tot bitse pen
Wellicht komen zij daarom, dicht bij mij
Vragend zet er ons toch ook even bij
Heel zelden aai ik ze over de kop
Nimmer duld ik ze, bij mij, op de schoot
Het is ik die hen moet toeroepen stop
Maar zelfs dan nog geven ze mij de poot
Zonder hen te storen, laat ik ze vrij
En die liefde hebben ze juist van doen
In plaats van die gekooide maatschappij
Die hen liefkoost uit menselijk fatsoen