Doodlopende liefde
Zij hield zo van hem zijn lichaam zijn stem.
Zij wou alles geven om met hem te gaan leven.
Hij waande zich God en haar slechts een vod.
Een verlangende geit, die men smalend berijd.
Hij kotste haar uit, sloeg zijn vuist op haar snuit.
Hij vernederde haar en zij pikte dat maar.
Tot dan die laatste keer toen kon zij niet meer.
Toen ze fier naar hem lachte zij zijn kindje verwachte
Hij had haar lichaam besmeurd, haar de trap afgesleurd.
Op haar lichaam geramd in haar buikje gestampt.
Ze namen hem levenloos mee, met in zijn nek die gruwelijke snee.
Rovago 22-08-2006