de sprookjestrein vertrekt
op droomwolken
de spoken zijn bedekt
in draaikolken
schoonheid primeert en de wind keert
de regen raakt de graaf
op zijn kaken
de degen spiest de raaf
zonder raken
schoonheid primeert, schoonheid verkeert
een schuchtere dame lacht
ze lijkt wel blij
illustere hamerkracht
valt neer op mij
schoonheid primeert voor hij die leeft
de wereld wordt omvat
in één impuls
ontregeld is de kracht
van flauwe kul
schoonheid primeert, natuur regeert
oh schoonheid, schoonheid
die arme schoonheid
haar wil ik begrijpen en vatten
maar eens bij haar
zal ze mij ontsnappen
ongrijpbaar en mysterieus
onbestaande en curieus
schoonheid voelt zich goed
maar wanneer ze woedt
wordt ze niet ondekt
of toch niet helemaal
men ziet haar beperkt
of gaat ermee aan de haal