Buiten zuchtte de vreselijke middaghitte
in de kathedraal zweeg de stilte
door de hoge ramen in de vrome zijbeuk
viel het licht dansend op de beelden
Enkele gelovigen zaten gewoon ingetogen
de weerklank van het bidden onuitgesproken
taal voor een hogere macht in gedachten
die hen in ernst aan de rand van de tijd zette
de godslamp blakerde haar vlam in rode gloed
oplaaiend en verminderend in een koude kegel
door de grote kaleidoscoop van het rozet de zon
die een kantwerk van koloriet verheerlijkte
alsof de hemel naar men zei dichter kwam
in al zijn pracht en parlemoeren sierraden
de gouden engelen op hun praalwagens
de godheid zelf in zijn kristallijne veelvoud.