Angstig aan zijn zijde
Ik sta onder aan de toren, omgeven door zerken
allen tonen ze mijn naam.
Ik sta in een donker gat, omgeven door aarde muren
Al zoveel keren doorgegaan.
Ik hoor de rilling van de koude,
een zacht en warm stemgeluid, het wenkt me voorzichtig aan.
Ik zie een donker gedaante,
toch ook omgeven door pijn, ik ga angstig naast hem staan.
Wij staan onder aan de toren, omgeven door zerken
allen tonen ze onze naam.
Maar we keren hen de rug toe
geen gat om nog eens dood te gaan.
Enkel nog een toren, met trappen glad nog onbegaan
waar we samen door moeten komen,
dan ook ons gezicht gestreeld door de maan.