Geenszins had
ik gedacht dat
de gootsteen mijn
vriend was
Wiebelend en wankelend
kotste mijn hart
de weg vrij voor
mijn part
Gooide het over
de brug aan
diepgang geen gebrek
wel aan leuning
Midden in
de walgelijke vertoning
gooide ik mìjn haar
los van jou
En deed het
in je verdwaasde
smoelwerk vertrok
verbaasd naar
Jee, wat was je zielig
dat vuiligheid
je gewassen onschuld
besmeurde