‘k Ben in deze stad gekomen
Toen ik eenentwintig werd.
Ik wilde zelfstandig wonen
Het was heel druk, opwindend, echt.
‘k Vond menig een gelegenheid
Te horen de geplogenheid
Om te drinken van deze stad :
Het volk, de drukte, dat.
Van huis uit ging ‘t naar een kleine flat :
Dat viel wel mee, al was ‘t wel klein ;
Je nadert gauw de kern van ‘t stad.
Het was bij Turken, en die zijn
Het straatleven gewend,
Ze lachen en je bent
Heel gauw bij hen opgenomen.
‘k Was plots de wereld ingekomen.
‘t Gevaar van d’ auto’s was opvallend,
Maar eenentwintig ken je dat.
‘t Was wel vervelend hoe ze stallend
Parkeren : ‘t wordt een blikken stad.
‘k Deed van ‘t begin alles te voet,
De trammetjes die rijden goed.
Je ziet eens mensen om je heen,
Je bent niet meer zo vaak alleen.
Nu ken ik wel de wegen beter,
Waar ‘k boeken vind, muziek of fruit.
Ik ben toch al geen grote eter,
Ook kleding, lyrics, spagettikruid,
Of Harry’s Ouwe Boekenbak,
En kranten, tramkaart en tabak :
Da ‘s allemaal hier te koop,
‘t Hoeft niet dat j’ er voor loopt.
Ze hebben de stad politiek beklad :
Vlaams Blok verdeelt de mensen maar.
Ze scheppen oorlog in de stad ;
Migrant en Belg, vriend met elkaar,
Met weliswaar een andere spraak.
Ik vind ‘t oprecht ook onze taak
De sprookjes van wel duizend nachten
Van hen te horen, dat is toch prachtig.
Men weet : de stad is fier van aard.
‘t Is eigenlijk een mooi geheel,
Hoe planning met geschiedenis paart.
En mensen zijn er echt wel veel.
Ik hoop op meer verscheidenheid,
Een lappendeken da ‘k bepleit :
Een grote hoeveelheid aardse engelen
Kan de creativiteit aanzwengelen.