Van binnen woedt de strijd,
Weer dat eeuwige gevecht,
Wilde zo graag met je praten,
Maar alles was gezegd.
Even toch weer kunnen voelen,
De streling van je woorden,
Waar ik zo erg naar verlangde,
Maar tegelijk mijn ziel doorboorde.
Mijn hart valt in herhaling,
En in een bodemloze afgrond,
Droomde ik weer dat je naast me,
In plaats van zo ver van me af stond.